woensdag 19 september 2012

Het patentrecht een 19e eeuwse ondernemersbelasting

De verkiezingscampagne van de afgelopen weken waarin veelvuldig is gesproken over 'het creëeren van banen' of het 'eerlijk verdelen van de lasten' zijn een mooie aanleiding om eens te kijken naar een bijzondere ondernemersbelasting uit de negentiende eeuw.

Vrijwel die gehele eeuw moesten de meeste ondernemers - in de termen van destijds '[...] ieder, die eenigen handel, eenig bedrijf of beroep of eenige neering wil uitoefenen [...]' een rijksbelasting betalen; het patentrecht. Het 'recht' was een belasting met het karakter van een vergunningenstelsel. Als je de belasting had voldaan kreeg je een bewijs, het patent, uitgereikt dat voor één jaar geldig was.

Het patentstelsel is eind 1805 ingevoerd en in 1893 afgeschaft. In 1819 vond er een belangrijke aanpassing plaats die de basis vormde voor de wetgeving gedurende de gehele negentiende eeuw. Al direct bij het begin van de regeling waren sommige beroepen vrijgesteld of uitgesloten van de belasting (ambtenaren, advocaten, landbouwers, arbeiders). De vraag 'wie wel en wie niet' hield onvermijdelijk de gemoederen bezig. Stof tot discussie was ook de indeling in klassen van de verschillende 'ondernemingen' die in beginsel de hoogte van de aanslag bepaalde. De wet is in de negentiende eeuw veelvuldig aangepast.

De inning van het patentrecht heeft een reeks archiefstukken in de gemeentearchieven opgeleverd, waarvan (helaas) veel verloren is gegaan. Het patent werd aangevraagd in de plaats waar men woonde. Aan een ondernemer werd een aangiftebiljet uitgereikt. Dit werd bijgehouden in een register van 'patentschuldigen'. Vervolgens verstuurde de gemeente een aanslagbiljet. Als die aanslag voldaan was kreeg de ondernemer een patent uitgereikt. Aan wie de patenten waren uitgereikt werd bijgehouden in een register met de voor de hand liggende naam 'register van uitgreikte patenten'.

Er is nog een andere, meestal vergeten, bron waarin de betaling van het patent kan worden opgespoord: de gemeentelijke registers van directe belastingen. De patentbelasting vormde samen met de personelebelasting en de grondbelasting de drie directe belastingen van het rijk; belastingen die te maken hadden met het inkomen. Deze drie belastingen waren van belang bij het bepalen of men kiesrecht had of niet. In de negentiende eeuw had Nederland namelijk nog een censuskiesrecht: stemrecht hadden alleen mannelijke inwoners die een bepaalde som aan directe belastingen betaalden.

In de archieven van het Streekarchief Bommelerwaard is voor de onderstaande plaatsen en genoemde jaren infomatie te vinden over het patentrecht:

  • Alem 1806 - 1810
  • Brakel 1813, 1878 – 1883, 1889 – 1894
  • Driel (Kerkdriel/Velddriel) 1811 – 1878 (incompleet)
  • Nederhemert 1818, 1822
  • Poederoijen/Aalst 1878 – 1883, 1888 – 1894
  • Rossum 1856 - 1894
  • Zuilichem 1815, 1826 - 1827, 1845
  • Zaltbommel 1806 – 1810

Van een aantal plaatsen zijn registers van directe belastingen bewaard waarin zoals gezegd ook de betalingen van het patentrecht zijn opgenomen:

  • Driel 1866 - 1900
  • Gameren/Nieuwaal 1852 - 1887
  • Rossum 1861 - 1887
  • Zuilichem 1851 - 1895

De stukken over het patentrecht zijn een mooie bron bij genealogisch onderzoek. De gegevens over het beroep van een voorouder zijn veel accurater dan de vermeldingen in bevolkingsregisters en over een reeks van jaren te volgen.

Literatuur: P.M.M. Klep, A. Lansink en W.F.M. Terwisscha van Scheltinga, De registers van patentplichtigen 1805-1893 ('s-Gravenhage, 1e herziene uitgave 1985) (Broncommentaren II)

S.E.M. van Doornmalen
adjunct-streekarchivaris

Geen opmerkingen:

Een reactie posten